Beginpagina Hoofdstuk 10 A. Overgangsrecht ten gevolge van wijzigingswetten
De partners van deze website verlenen juridische en zakelijke diensten aan zowel Nederlandse als Internationale ondernemingen. Business Legal Consultancy vormt een marketing- en communicatieverlengstuk van de partners voor het verlenen van juridisch en zakelijk advies alsmede bijstand aan nationaal en internationaal opererende bedrijven.

Hoofdstuk 10 A. Overgangsrecht ten gevolge van wijzigingswetten

Hoofdstuk 10 A. Overgangsrecht ten gevolge van wijzigingswetten

Artikel 10a.1. Overgangsrecht in verband met afschaffing per 1 januari 2006 van premieaftrek voor overbruggingslijfrenten

1. Op aanspraken die uitsluitend dan wel mede betrekking hebben op lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2005, blijven de op die datum geldende bepalingen die verband houden met de aanspraken op dergelijke lijfrenten van toepassing, voor zover de aanspraken voortvloeien uit premies die vууr 1 januari 2006 in aanmerking zijn genomen als uitgaven voor inkomensvoorzieningen.

2. Indien ter zake van een overeenkomst waarin een aanspraak is opgenomen die mede betrekking heeft op lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2005, ook na 31 december 2005 nog premies worden voldaan, worden die premies geacht geen betrekking te hebben op lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c.

3. Indien ter zake van een overeenkomst waarin een aanspraak is opgenomen die uitsluitend of mede betrekking heeft op lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, zoals dit onderdeel luidde op 31 december 2005, ook na 31 december 2005 nog premies worden voldaan, is aanwending van opgebouwde aanspraken voor lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c slechts mogelijk tot ten hoogste een bedrag gelijk aan de waarde in het economische verkeer van die aanspraak op 31 december 2005. Voor zover de in de eerste volzin bedoelde aanspraken tot een hoger bedrag dan de aldaar bedoelde waarde worden aangewend voor lijfrenten als bedoeld in genoemd onderdeel c, is artikel 3.133, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10a.2. Overgangsbepaling waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten vanwege invoering artikel 3.29b

De waardering van onderhanden werk en onderhanden opdrachten overeenkomstig artikel 3.29b vindt voor de eerste keer toepassing aan het einde van het eerste boekjaar dat is aangevangen op of na 1 januari 2007.

Artikel 10a.3. Overgangsbepaling afschrijving op bedrijfsmiddelen vanwege wijziging artikel 3.30 en invoering artikel 3.30a

1. Artikel 3.30, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 3.30a, vindt ook toepassing met betrekking tot goodwill en andere bedrijfsmiddelen, onderscheidenlijk gebouwen, ter zake waarvan vууr 1 januari 2007 voor de verwerving of verbetering verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt, met dien verstande dat wat betreft goodwill en andere bedrijfsmiddelen het gedeelte van de nog niet afgeschreven aanschaffings- of voortbrengingskosten dat aan het kalenderjaar kan worden toegerekend op jaarbasis ten hoogste bedraagt:

a. met betrekking tot goodwill, 12/(120-V) x boekwaarde van de goodwill op 1 januari 2007, en

b. met betrekking tot andere bedrijfsmiddelen, 12/(60-V) x boekwaarde van het bedrijfsmiddel op 1 januari 2007, waarbij V voorstelt: het aantal maanden dat de belastingplichtige vууr 1 januari 2007 reeds heeft afgeschreven op de goodwill, onderscheidenlijk het andere bedrijfsmiddel.

2. Indien de winst wordt bepaald over een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar, vinden artikel 3.30, tweede lid, en artikel 3.30a voor het eerst toepassing met betrekking tot het boekjaar dat op of na 1 januari 2007 aanvangt. Alsdan wordt voor de toepassing van het eerste lid en het derde lid voor В«1 januari 2007В» gelezen de datum van aanvang van het in de eerste volzin bedoelde boekjaar.

3. Met betrekking tot een gebouw dat vууr 1 januari 2007 reeds tot het ondernemingsvermogen of resultaatvermogen van de belastingplichtige behoorde en waarop de belastingplichtige reeds vууr 1 januari 2007 heeft afgeschreven doch nog niet gedurende tenminste drie jaren, vindt artikel 3.30a voor het eerst toepassing met ingang van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin die drie jaren zijn geлindigd.

Artikel 10a.4. Overgangsbepaling in verband met wijziging artikel 3.20 per 1 juli 2006

Voor auto waarvoor het kenteken is opgegeven vууr 1 juli 2006, blijft artikel 3.20, vijfde lid, eerste volzin, zoals deze volzin op 30 juni 2006 luidde, van toepassing.

Artikel 10a.5. Overgangsrecht in verband met het vervallen van de mogelijkheid dat een natuurlijke persoon als pensioenverzekeraar optreedt

Met betrekking tot een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 19 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet blijven artikel 3.83, tweede lid, en artikel 7.2, achtste lid, zoals deze leden luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 1 van de Pensioenwet, van toepassing.

Artikel 10a.6. Overgangsbepaling in verband met de wijziging van artikel 3.100 per 1 januari 2009

1. Voor het bepalen van de omvang van belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b, ingevolge een overeenkomst ter zake waarvan de belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat de met betrekking tot de kalenderjaren 2001 tot en met 2008 betaalde premies en bedragen geheel of gedeeltelijk niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen, worden, in afwijking in zoverre van artikel 3.107a, op de termijn of uitkering in mindering gebracht de betaalde premies en bedragen waarvan aannemelijk is dat die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen en voor zover die in mindering te brengen premies en bedragen niet reeds bij een eerdere termijn of uitkering in mindering zijn gebracht.

2. Bij ministeriлle regeling kunnen regels worden gesteld voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 10a.7. Bestaand afgezonderd particulier vermogen per 1 januari 2010

1. Artikel 2.14a is niet van toepassing op afgezonderd particulier vermogen dat is afgezonderd door een persoon die vууr 1 januari 2010 is overleden, mits op 20 april 2009:

a. de waarde van de bezittingen, verminderd met de waarde van de schulden per erfgenaam, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, niet meer dan 5 000 bedraagt, en

b. tot het afgezonderd particulier vermogen geen aandelen of winstbewijzen behoren die worden aangemerkt als een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4.

2. Op verzoek worden in afwijking van artikel 2.14a, eerste lid, de bezittingen en schulden alsmede de opbrengsten en uitgaven van een bestaand afgezonderd particulier vermogen toegerekend aan de persoon of personen zoals overeengekomen met de inspecteur in een vaststellingovereenkomst die uiterlijk op 19 april 2009 is gesloten.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een bestaand afgezonderd particulier vermogen verstaan: een voor 1 januari 2010 afgezonderd particulier vermogen als bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid.

4. Voor de berekening van het inkomen uit werk en woning in de zin van deze wet wordt het ondernemingsvermogen en het resultaatvermogen, die tot de bezittingen van een bestaand afgezonderd particulier vermogen behoren en ingevolge artikel 2.14a worden toegerekend aan degene die dit vermogen heeft afgezonderd of aan zijn erfgenamen, per 1 januari 2010 te boek gesteld voor de historische kostprijs met inachtneming van een zodanige afschrijving, onderscheidenlijk lage waardering, als zou zijn toegepast indien het vermogen niet zou zijn afgezonderd.

5. Voor de berekening van het inkomen uit aanmerkelijk belang in de zin van deze wet wordt de verkrijgingsprijs van aandelen en winstbewijzen die voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals die luidde op 31 december 2000, behoorden tot een aanmerkelijk belang, dan wel voor de toepassing van deze wet behoren tot een aanmerkelijk belang, en die tot de bezittingen van een bestaand afgezonderd particulier vermogen behoren en ingevolge artikel 2.14a worden toegerekend aan degene die dit vermogen heeft afgezonderd of aan zijn erfgenamen, per 1 januari 2010 gesteld op de verkrijgingsprijs zoals die gold voor degene die deze aandelen en winstbewijzen rechtens dan wel in feite, direct of indirect, heeft afgezonderd.

6. Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 4.3, 4.4, 4.5 en 4.5a van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10a.8. Overgangsbepaling in verband met wijziging regime voor vergoedingen en verstrekkingen in de Wet op de loonbelasting 1964 per 1 januari 2011 [Treedt in werking per 01-01-2011]

De belastingplichtige kan ervoor kiezen artikel 3.84, tweede lid, alsmede de daarmee verband houdende wijzigingen van artikel 10, eerste lid, artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b, i, m, q, s en t, en hoofdstuk IIA van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals deze op 31 december 2010 luidden, en de daarmee verband houdende wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, buiten beschouwing te laten.

Adres:
Hogehilweg 19
1101 CB Amsterdam
The Netherlands
Tel:
+31 (0) 203 697 652
Fax:
+31 (0) 453 700 324
Top