Beginpagina Hoofdstuk II. Vergunning
De partners van deze website verlenen juridische en zakelijke diensten aan zowel Nederlandse als Internationale ondernemingen. Business Legal Consultancy vormt een marketing- en communicatieverlengstuk van de partners voor het verlenen van juridisch en zakelijk advies alsmede bijstand aan nationaal en internationaal opererende bedrijven.

Hoofdstuk II. Vergunning

Hoofdstuk II. Vergunning

§ 1. Algemeen

Artikel 4

1. Het is verboden rechtstreeks of middellijk in of vanuit Nederland gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsinstelling te vragen of te verkrijgen dan wel rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling aan te bieden, indien die beleggingsinstelling niet wordt beheerd door een beheerder waaraan een vergunning is verleend.

2. Het is verboden rechtstreeks of middellijk in of vanuit Nederland gelden of andere goederen ter deelneming in een beleggingsmaatschappij als bedoeld in artikel 6 waaraan geen vergunning is verleend, te vragen of te verkrijgen dan wel rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsmaatschappij aan te bieden.

3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing:

a. op het vragen, verkrijgen of aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling waarvan die rechten ingevolge artikel 17a, vierde lid, in Nederland mogen worden verhandeld;

b. op de aanbieding van eigen rechten van deelneming door natuurlijke personen anders dan in de uitoefening van hun beroep of bedrijf.

§ 2. Vergunningvereisten

Artikel 5

1. Onze Minister verleent een beheerder, op verzoek en met inachtneming van artikel 6, een vergunning indien de aanvrager aantoont dat de beheerder een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is en de beheerder, de beleggingsinstelling waarover hij het beheer voert en, indien aan de beleggingsinstelling verbonden, de bewaarder, voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen met betrekking tot:

a. deskundigheid en betrouwbaarheid;

b. financiële waarborgen;

c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;

d. aan Onze Minister, aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en aan het publiek te verstrekken informatie; en

e. waarborgen voor een adequaat toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

Tot de eisen, bedoeld in onderdeel c, behoren niet de effectentypische gedragsregels, bedoeld in artikel 18a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

2. Indien de beheerder een beleggingsfonds beheert, dient de aanvrager bovendien aan te tonen dat:

a. het vermogen van het beleggingsfonds ten behoeve van de deelnemers wordt verkregen door een van de beheerder onafhankelijke bewaarder;

b. de bewaarder slechts met medewerking van de beheerder over de vermogensbestanddelen van het beleggingsfonds kan beschikken.

3. Onze Minister kan op verzoek aan een aanvrager een vergunning verlenen indien de aanvrager aantoont dat redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan aan eisen gesteld bij of krachtens het eerste en tweede lid, en hij tevens aantoont dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt.

Artikel 6

1. Indien de in artikel 5 bedoelde aanvrager een beleggingsmaatschappij of een beheerder is die rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbiedt:

a. waarvan het statutaire of reglementaire doel uitsluitend is het beleggen in effecten of deposito's met toepassing van het beginsel van risicospreiding;

b. waarvan de rechten van deelneming zonder beperkingen in Nederland kunnen worden aangeboden en op verzoek van de deelnemer ten laste van het vermogen van de beleggingsinstelling rechtstreeks of middellijk worden ingekocht of terugbetaald; en

c. waarvan de zetel en het hoofdkantoor, of wanneer het een beleggingsfonds betreft, die van de beheerder, in Nederland is gelegen;

moet de aanvrager in aanvulling op artikel 5, eerste lid onder a tot en met e, aantonen dat de beheerder, de beleggingsinstelling en de bewaarder voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen aanvullende eisen.

2. Indien de beheerder bedoeld in het eerste lid:

a. een dochteronderneming is van een andere beheerder, van een effecteninstelling, van een kredietinstelling of van een verzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend; of

b. een dochteronderneming is van de moederonderneming van een andere beheerder, van een effecteninstelling, van een kredietinstelling of een verzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend; of

c. onder de zeggenschap staat van dezelfde natuurlijke of rechtspersonen die de zeggenschap hebben over een andere beheerder, over een effecteninstelling, over een kredietinstelling of over een verzekeraar waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend, verleent Onze Minister geen vergunning alvorens het bevoegde gezag van de andere betrokken lidstaat of lidstaten te hebben geraadpleegd.

3. De werkzaamheden van de beheerder, bedoeld in het eerste lid, zijn beperkt tot het beheer van beleggingsinstellingen.

4. In afwijking van het derde lid is het een beheerder toegestaan om als vermogensbeheerder als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 diensten aan te bieden of te verrichten indien de beheerder aantoont dat voldaan wordt aan de op grond van artikel 7, vierde lid en artikel 11, eerste tot en met derde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Het is een beheerder die een vergunning heeft tevens toegestaan om diensten te verrichten als bedoeld onder 1 en 6 van deel C van de bijlage bij richtlijn 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (PbEG L 141), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 2000/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2000 (PbEG L 290).

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van het aanbieden of verrichten van diensten als bedoeld in het vierde lid.

6. De activa van de beleggingsinstelling worden bewaard door een van haar onafhankelijke bewaarder. Volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels kan van dit vereiste worden afgeweken.

7. De bewaarder van de beleggingsinstelling heeft zijn zetel in een lidstaat en heeft een vestiging in Nederland.

8. Artikel 5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

Artikel 6 is niet van toepassing op een in dat artikel omschreven beheerder die het beheer voert over een beleggingsinstelling die:

a. geen gelden of andere goederen van het publiek van de lidstaten ter belegging vraagt of verkrijgt;

b. krachtens haar statuten of reglementen, haar rechten van deelneming slechts bij het publiek in landen buiten de lidstaten mag plaatsen;

c. behoort tot één van de door Onze Minister aangewezen soorten beleggingsinstellingen waarvoor de bij of krachtens artikel 12, tweede lid, gestelde regels met betrekking tot het beleggen, gelet op hun beleid inzake beleggingen of het aangaan van leningen, niet geschikt zijn; of

d. via dochtermaatschappijen voornamelijk belegt in andere objecten dan effecten.

Artikel 8

Aan een vergunning kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten, indien feiten en omstandigheden die betrekking hebben op degene voor wie de vergunning zal gelden dit vereisen. De beperkingen kunnen uitsluitend worden gesteld ten aanzien van de reikwijdte en de tijdsduur van de vergunning.

Artikel 9

1. Als bewaarder mag slechts optreden een rechtspersoon met als enig statutaire doel het bewaren van activa en het administreren van beleggingsobjecten.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de bewaarder, bedoeld in het eerste lid, slechts mag bewaren ten behoeve van één beleggingsinstelling.

Artikel 10

Indien Onze Minister van oordeel is dat van de in Nederland gevoerde of te voeren naam van de beheerder of de beleggingsinstelling gevaar voor verwarring of misleiding is te duchten, kan Onze Minister verlangen dat de beheerder of de beleggingsinstelling

a. de naam wijzigt, dan wel

b. een verklarende vermelding aan de naam toevoegt.

§ 3. Voorschriften voor beheerders, beleggingsinstellingen en bewaarders

Artikel 11

1. Het is een beleggingsmaatschappij of een beheerder als bedoeld in artikel 6 waaraan op grond van artikel 5 een vergunning is verleend, verboden haar statuten of reglementen zodanig te wijzigen dat zij niet meer onder de toepassing van artikel 6 valt.

2. Een wijziging van de statuten of reglementen, als bedoeld in het eerste lid, is nietig. Op verzoek van het openbaar ministerie benoemt de rechter een bewindvoerder met de macht om de gevolgen van de nietige handeling ongedaan te maken.

3. Bij het ongedaan maken van de nietige handeling dient de bewindvoerder mede te handelen in het belang van de deelnemers in de beleggingsinstelling.

Artikel 12

1. De beheerder waaraan een vergunning is verleend, de beleggingsinstelling waarover hij het beheer voert en de bewaarder, indien aan de instelling verbonden, houden zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot:

a. deskundigheid en betrouwbaarheid;

b. financiële waarborgen;

c. bedrijfsvoering, waaronder maatregelen gericht op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering;

d. aan Onze Minister, aan de deelnemers in de beleggingsinstelling en aan het publiek te verstrekken informatie; en

e. waarborgen voor een adequaat toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

Tot de eisen, bedoeld in onderdeel c, behoren niet de effectentypische gedragsregels, bedoeld in artikel 18a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995.

2. Degenen, die onmiddellijk bevoegd zijn bestuurders van de beheerder, de beleggingsinstelling of van de bewaarder te benoemen of te ontslaan, houden zich aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels ten aanzien van betrouwbaarheid. Onder bestuurder wordt begrepen ieder die de beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder krachtens statuten of reglementen vertegenwoordigt dan wel binnen de beheerder, beleggingsinstelling of bewaarder het beleid bepaalt.

3. De beheerder, de beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6, en de bewaarder houden zich bovendien aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen aanvullende eisen met betrekking tot deskundigheid en betrouwbaarheid, bedrijfsvoering, financiële waarborgen, het beleggen en informatieverstrekking.

4. Onze Minister kan op verzoek van de beheerder bepalen dat de beheerder, de beleggingsinstelling of de bewaarder, niet behoeft te voldoen aan alle in het eerste, tweede of derde lid bedoelde regels indien zij aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende bereikt zijn. Onze Minister kan een beschikking als hiervoor bedoeld wijzigen of intrekken indien naar zijn oordeel de omstandigheden waaronder de beschikking is gegeven zodanig zijn gewijzigd dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken niet langer worden bereikt.

5. De accountant, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die op grond van de regels, bedoeld in het eerste of tweede lid, de jaarrekening van de beheerder, of de beleggingsinstelling van een verklaring moet voorzien, meldt Onze Minister zo spoedig mogelijk elke omstandigheid waarvan hij bij de uitvoering van zijn desbetreffende werkzaamheden kennis heeft gekregen en die:

a. in strijd is met de eisen die voor het verkrijgen van de vergunning zijn gesteld;

b. in strijd is met de bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen;

c. het voortbestaan van de beheerder, of de beleggingsinstelling bedreigt; of

d. leidt tot weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.

6. Op de accountant, bedoeld in het vijfde lid, die naast zijn werkzaamheden voor de beheerder of de beleggingsinstelling ook werkzaamheden uitvoert voor een andere onderneming of instelling, is de meldingsplicht, bedoeld in het vijfde lid, van overeenkomstige toepassing indien de beheerder of de beleggingsinstelling dochtermaatschappij is van de andere onderneming of instelling, dan wel indien de andere onderneming of instelling dochtermaatschappij is van de beheerder of de beleggingsinstelling. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder dochtermaatschappij verstaan een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat een beleggingsinstelling tevens dochtermaatschappij kan zijn van een natuurlijk persoon of vennootschap.

7. Onverminderd het bepaalde in het vijfde en het zesde lid verstrekt de accountant, bedoeld in het vijfde lid, aan Onze Minister zo spoedig mogelijk alle inlichtingen die redelijkerwijs nodig zijn ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet met betrekking tot bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwerpen.

8. De accountant die op grond van het vijfde of zesde lid tot een melding of op grond van het zevende lid tot het geven van inlichtingen aan Onze Minister is overgegaan, is niet aansprakelijk voor schade die een derde dientengevolge lijdt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot melding of tot het geven van inlichtingen had mogen worden overgegaan.

9. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een beheerder waaraan een vergunning is verleend en op een bewaarder.

10. Artikel 16 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is van overeenkomstige toepassing op het houden, verwerven of vergroten van een gekwalificeerde deelneming, dan wel het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming, in een beheerder als bedoeld in artikel 6 waaraan een vergunning is verleend.

Artikel 12a

Aan een vergunning kunnen ten aanzien van de reikwijdte en de tijdsduur beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate functionering van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten.

Artikel 13

1. De beheerder waaraan een vergunning is verleend en die het beheer voert over een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6 die voor de eerste maal, direct of indirect, zijn werkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat wil uitoefenen, stelt Onze Minister hiervan schriftelijk in kennis. De beheerder doet de kennisgeving vergezeld gaan van een opgave van de voorgenomen activiteiten en diensten van de beheerder.

2. Binnen een maand na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving doet Onze Minister mededeling daarvan aan het bevoegde gezag van de lidstaat van ontvangst.

3. Indien de voorgenomen activiteiten en diensten van de beheerder wijzigen, stelt de beheerder Onze Minister en het bevoegde gezag van de lidstaat van ontvangst schriftelijk van deze wijzigingen in kennis voordat de wijzigingen worden doorgevoerd.

Artikel 13a

Onze Minister verstrekt, op verzoek, aan de beheerder waaraan een vergunning is verleend en die het beheer voert over een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6 en die voornemens is rechten van deelneming in die beleggingsinstelling in een andere lidstaat te verhandelen een verklaring dat de beheerder en de door hem beheerde beleggingsinstelling aan de voorwaarden van de richtlijn voldoen.

Artikel 13b

1. De beheerder waaraan een vergunning is verleend en die het beheer voert over een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6, stelt Onze Minister vooraf in kennis van zijn voornemen de rechten van deelneming in die beleggingsinstelling door het vestigen van een bijkantoor in een andere lidstaat aan te bieden. De kennisgeving gaat vergezeld van:

a. een opgave van de voorgenomen activiteiten en diensten van de beheerder en de organisatiestructuur van het bijkantoor;

b. het adres in de lidstaat van ontvangst waar documenten kunnen worden opgevraagd;

c. de identiteit van de bestuurders van het bijkantoor.

2. Indien Onze Minister, gelet op het voornemen van de beheerder, geen redenen heeft om te twijfelen aan de bedrijfsvoering en de financiële waarborgen van de beheerder, doet Onze Minister binnen drie maanden na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, mededeling van de voornemens van de beheerder aan het bevoegde gezag van de lidstaat van ontvangst.

3. Onze Minister stelt de beheerder in kennis van de mededeling bedoeld in het tweede lid.

4. Indien Onze Minister op grond van het tweede lid weigert de in het eerste lid bedoelde voornemens van de beheerder mede te delen aan het bevoegde gezag van de lidstaat van ontvangst, doet Onze Minister hiervan binnen twee maanden na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving mededeling aan de beheerder.

5. Indien de in het eerste lid bedoelde voornemens of de gegevens, bedoeld in het eerste lid onder a tot en met c, wijzigen, stelt de beheerder Onze Minister schriftelijk van de wijziging in kennis, ten minste één maand voordat de wijziging van toepassing wordt. Het tweede tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Vrijstelling en ontheffing

Artikel 14

1. Onze Minister kan vrijstelling verlenen van het in artikel 4 vervatte verbod.

2. Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten. De beperkingen kunnen uitsluitend worden gesteld ten aanzien van de reikwijdte van de vrijstelling.

Artikel 14a

1. Onze Minister kan, op verzoek, ontheffing verlenen van het in artikel 4 vervatte verbod.

2. Aan een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden met het oog op een adequate werking van de financiële markten en de positie van de beleggers op die markten.

§ 5. De intrekking van de vergunning en van de ontheffing

Artikel 15

1. Onze Minister kan een vergunning of een ontheffing slechts intrekken:

a. op verzoek van de houder;

b. indien de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt ter verkrijging van de vergunning of ontheffing zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van het verzoek de juiste gegevens of bescheiden volledig bekend waren geweest;

c. indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo zij zich voor het tijdstip waarop de vergunning of ontheffing werd verleend, hadden voorgedaan, of bekend waren geweest, de vergunning of ontheffing zou zijn geweigerd;

d. Indien de houder van de vergunning of de ontheffing:

1°. binnen een termijn van twaalf maanden na de verlening daarvan geen gebruik heeft gemaakt;

2°. uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven daarvan geen of niet langer gebruik te zullen maken;

3°. het verrichten van werkzaamheden waarop zij betrekking heeft gedurende een termijn van meer dan zes maanden heeft gestaakt; of

4°. kennelijk opgehouden heeft beheerder te zijn;

e. indien de beheerder, de beleggingsinstelling of de bewaarder niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet gestelde; of

f. indien de beheerder, de beleggingsinstelling of de bewaarder niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing of een aanzegging als bedoeld in artikel 21.

2. Gedurende de ontbinding, bedoeld in artikel 16, tweede lid, en de vereffening, bedoeld in artikel 16, derde lid, wordt de beheerder voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een beheerder die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 5.

Artikel 16

1. Onze Minister deelt de intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing gelijktijdig mee aan:

a. de beheerder;

b. de bewaarder van iedere beleggingsinstelling waarover de beheerder het beheer voert; en

c. het bevoegde gezag in de overige lidstaten, indien de beheerder het beheer voert over een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6.

2. Een beleggingsmaatschappij die beheerd wordt door een beheerder waarvan de vergunning is ingetrokken wordt op verzoek van Onze Minister door de rechtbank ontbonden.

3. Het vermogen van een beleggingsfonds dat beheerd wordt door een beheerder waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 5 is ingetrokken, wordt op verzoek van Onze Minister door een of meer door de rechtbank aan te wijzen vereffenaars vereffend.

4. Een beleggingsmaatschappij of het vermogen van een beleggingsfonds wordt tevens op verzoek van Onze Minister door de rechtbank ontbonden respectievelijk door een of meer door de rechtbank aan te wijzen vereffenaars binnen een door de rechtbank te bepalen termijn vereffend, indien:

a. de gegevens of bescheiden die zijn verstrekt over de beleggingsinstelling zodanig onjuist zijn of onvolledig blijken, of wanneer omstandigheden zich voordoen of feiten bekend worden, op grond waarvan, zo zij zich voor het tijdstip waarop de vergunning werd verleend, hadden voorgedaan, of bekend waren geweest, de beleggingsinstelling niet zou zijn toegestaan haar activiteiten te verrichten;

b. de beleggingsinstelling dan wel de beheerder:

1°. binnen een termijn van twaalf maanden na de oprichting geen activiteiten heeft verricht;

2°. uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat de beleggingsinstelling geen activiteiten zal verrichten;

3°. haar activiteiten gedurende een termijn van meer dan zes maanden heeft gestaakt, of

4°. kennelijk heeft opgehouden beleggingsinstelling te zijn;

5°. niet voldoet aan het bij of krachtens deze wet gestelde; of

6°. niet of niet genoegzaam uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing of een aanzegging als bedoeld in artikel 21.

5. De ontbinding, bedoeld in het tweede en vierde lid, en de vereffening, bedoeld in het derde of vierde lid, vindt niet eerder plaats dan nadat het besluit tot intrekking of wijziging van de vergunning onherroepelijk is geworden.

Artikel 16a

1. Het vermogen van een beleggingsfonds dient uitsluitend tot voldoening van de vorderingen die voortvloeien uit:

a. schulden die verband houden met het beheer en het bewaren van het fonds; en

b. rechten van deelneming.

2. Indien het vermogen van het beleggingsfonds bij vereffening ontoereikend is voor voldoening van de vorderingen, dient het vermogen van het beleggingsfonds ter voldoening van de vorderingen in de volgorde zoals aangegeven in het eerste lid.

3. Op het vermogen van een beleggingsfonds zijn geen andere vorderingen verhaalbaar dan bedoeld in het eerste lid, tenzij vaststaat dat de in het eerste lid, onder a of b, bedoelde vorderingen zullen kunnen worden voldaan en dat in de toekomst dergelijke vorderingen niet meer zullen ontstaan.

4. Indien de in het eerste lid bedoelde vorderingen niet volledig uit het vermogen van het beleggingsfonds kunnen worden voldaan, dient het vermogen van de bewaarder eerst ter voldoening van de vorderingen in de volgorde als bedoeld in het eerste lid en vervolgens van de overige vorderingen, behoudens de door de wet erkende andere redenen van voorrang.

Adres:
Hogehilweg 19
1101 CB Amsterdam
The Netherlands
Tel:
+31 (0) 203 697 652
Fax:
+31 (0) 453 700 324
Top