Beginpagina Hoofdstuk 3. Verblijf
De partners van deze website verlenen juridische en zakelijke diensten aan zowel Nederlandse als Internationale ondernemingen. Business Legal Consultancy vormt een marketing- en communicatieverlengstuk van de partners voor het verlenen van juridisch en zakelijk advies alsmede bijstand aan nationaal en internationaal opererende bedrijven.

Hoofdstuk 3. Verblijf

Hoofdstuk 3. Verblijf

Afdeling 1. Bescheiden rechtmatig verblijf

Artikel 3.1

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten, waarbij het vastgestelde model van dat document wordt aangegeven:

a. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet: het document I van het model dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd;

b. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet: het document II van het model dat als bijlage 7b bij deze regeling is gevoegd;

c. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c, van de Wet: het document III van het model dat als bijlage 7c bij deze regeling is gevoegd, en

d. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder d, van de Wet: het document IV van het model dat als bijlage 7d bij deze regeling is gevoegd.

2. De beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt verleend, wordt vermeld op het document, bedoeld in het eerste lid, onder a.

3. Op het document, bedoeld in het eerste lid, onder b en d, wordt de aantekening gesteld ˜arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist. Op het document, bedoeld in het eerste lid, onder a en c, wordt de aantekening gesteld:

a. ˜arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist;

b. ˜arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

c. ˜specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan;

d. ˜arbeid niet toegestaan;

e. ˜arbeid toegestaan, TWV alleen gedurende eerste twaalf maanden vereist;

f. ˜TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan;

g. ˜arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

h. ˜andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV; of

i. ˜arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard. TWV vereist.

4. Op het document wordt de aantekening 'beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht' gesteld, indien de verblijfsvergunning is verleend:

a. onder ййn van de beperkingen, bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit;

b. op grond van het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag (Stb. 1906, 279);

c. op grond van het Nederlands-Zwitsers Tractaat (Stb. 1878, nr. 137);

d. op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag (Trb. 1956, 40), of

e. op grond van de Associatieverdragen EG met Roemeniл (PbEG 1994, L 357) en Bulgarije (PbEG 1994, L 358).

5. De documenten, bedoeld in het eerste lid, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder a, van het Besluit tevens vastgesteld als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet.

Artikel 3.2

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

a. voor gemeenschapsonderdanen die zes maanden in Nederland als werkzoekende of als grensarbeider verblijven: de sticker Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen van het model dat als bijlage 7h bij deze regeling is gevoegd;

b. voor gemeenschapsonderdanen, niet zijnde onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, en voor gemeenschapsonderdanen die werkzaamheden in loondienst verrichten waarvan de te verwachten duur meer dan zes maanden maar minder dan een jaar bedraagt: het document I van het model, dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd, en

c. voor de overige gemeenschapsonderdanen: het document EU/EER van het model dat als bijlage 7e bij deze regeling is gevoegd.

2. Op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, wordt de aantekening gesteld: ˜arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist.

3. Op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid, kan de aantekening worden gesteld:

a. ˜een beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht, of

b. ˜een meer dan aanvullend beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.

4. De documenten, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder b, van het Besluit tevens vastgesteld als document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet.

Artikel 3.2a

1. In afwijking van artikel 3.2, tweede lid, wordt op de documenten en verklaringen, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, de aantekening gesteld: ˜arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning wel vereist, indien het een vreemdeling betreft die de nationaliteit bezit van Bulgarije of Roemeniл. Dezelfde aantekening wordt gesteld op de documenten en verklaringen van de echtgenote dan wel geregistreerde partner, van de in de voorgaande volzin bedoelde vreemdeling, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, ongeacht hun nationaliteit, voorzover zij geen onderdaan zijn van een staat die op 31 december 2006 partij was, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder b, en evenmin van Cyprus of Malta.

2. Het voorgaande lid is niet van toepassing indien de vreemdeling, bedoeld in de eerste volzin ervan, op 1 januari 2007 legaal in Nederland verbleef en diens toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt die dag gold voor de duur van tenminste twaalf maanden, ingevolge een tewerkstellingsvergunning of blijkens een daartoe strekkende aantekening op een eerder verleende verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, van zodanige duur.

3. In afwijking van het eerste lid wordt de aantekening gesteld ˜arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning alleen gedurende eerste 12 maanden vereist, indien de vreemdeling, bedoeld in de eerste volzin ervan, op een tijdstip na 1 januari 2007 Nederland is binnengekomen en hem toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt is verleend voor een duur van 12 maanden of meer.

Artikel 3.3

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder f tot en met h, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

a. voor vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of een rechterlijke beslissing omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet: het document W van het model dat als bijlage 7f bij deze regeling is gevoegd;

b. voor vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of een rechterlijke uitspraak omtrent een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder x, van het Besluit en die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder g of h, van de Wet hebben: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd;

c. voor vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of rechterlijke uitspraak omtrent een aanvraag tot verlening, verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet en die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g of h van de Wet hebben en in het verleden een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet hebben ingediend: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd;

d. voor overige vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of een rechterlijke uitspraak omtrent een aanvraag tot verlening, verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet en die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g of h van de Wet hebben en waarbij naar oordeel van de Minister sprake is van zeer bijzondere omstandigheden: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd;

e. voor overige vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f of g, van de Wet: de sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het derde lid, en

f. voor overige vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Wet: de sticker Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures van het model dat als bijlage 7i bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het vierde lid;

g. voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder m, van de Wet: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd.

2. Het document, bedoeld in het eerste lid, onder a, b, c en d, zijn ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder c en d, van het Besluit tevens vastgesteld als geldend document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen.

3. De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder e, luidt: 'aanvraag ingediend/verlenging aangevraagd voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14/20/33 Vw 2000 op (datum). arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist. Geldig tot (datum), tenzij voor deze datum op voormelde aanvraag is beslist'.

4. De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder f, luidt: 'bezwaarschrift ingediend of beroep rechtbank ingediend op (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist. Geldig tot (datum), tenzij voor deze datum op voormeld bezwaar/beroep is beslist.'

5. De aantekening bedoeld in het eerste lid, onder g, luidt: ˜verblijf als bedoeld in artikel 8, onder m, van de Wet. Arbeid niet toegestaan. Geldig tot (datum).

6. De aantekeningen, bedoeld in het derde en vierde lid, hebben een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Indien de geldigheidsduur van de aantekening verstrijkt voordat een beslissing is genomen op de aanvraag, onderscheidenlijk het bezwaar of beroep, kan de desbetreffende aantekening wederom worden gesteld met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Indien afwijzend is beslist, wordt de aantekening 'vervallen' geplaatst.

Artikel 3.4

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet blijkt, is aangewezen de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening, bedoeld in het tweede lid.

2. De tekst van de aantekening, bedoeld in het eerste lid, luidt: 'aangemeld op (datum) voor verblijf op grond van artikel 12 Vw 2000 tot (datum). arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingvergunning wel/niet vereist'. Indien het betreft een vreemdeling die naar Nederland is gekomen om als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip, wordt de aantekening omtrent aanmelding aangevuld met 'voor verblijf als zeeman tot (datum)'.

Artikel 3.5

Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder j, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

a. in de gevallen, bedoeld in artikel 4.29, derde lid, van het Besluit: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd;

b. in de overige gevallen: de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening 'verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, Vw 2000 tot (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist'.

Artikel 3.6

Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder k, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen:

a. in het geval, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid onder d, van het Besluit: het document W2 van het model dat als bijlage 7f2 bij deze regeling is gevoegd;

b. in de overige gevallen: de Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen van het model dat als bijlage 7g bij deze regeling is gevoegd, voorzien van de aantekening verblijf als bedoeld in artikel 8, onder k, Vw 2000 tot (datum). Arbeid wel/niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel/niet vereist.

Artikel 3.7

1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder l, van de Wet blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:

a. voor vreemdelingen die niet tevens rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b, c, of d, van de Wet hebben: het document I van het model dat als bijlage 7a bij deze regeling is gevoegd;

b. voor vreemdelingen die tevens rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b, c dan wel d, van de Wet hebben: het document II, III respectievelijk IV van de modellen die als bijlage 7b, respectievelijk bijlagen 7c en 7d bij deze regeling zijn gevoegd.

2. Artikel 3.1, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.8

1. De stickers van de modellen die als bijlagen 7g, 7h en 7i bij deze regeling zijn gevoegd, worden geplaatst:

a. in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, of

b. in de gevallen, aangewezen in artikel 4.29, derde lid, van het Besluit: op het afzonderlijk inlegblad van het model dat als bijlage 8 bij deze regeling is gevoegd.

2. Op de stickers, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetekend:

a. het V-nummer;

b. het paspoortnummer.

Artikel 3.9

1. Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a, b, d, e, f, g – laatstgenoemde twee onderdelen voor zover sprake is van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 – alsmede i, l en m van de Wet blijkt, worden verstrekt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

2. Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder c, f, g – laatstgenoemde twee onderdelen voor zover sprake is van een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning bedoeld in de artikelen 28 en 33 – alsmede j en k van de Wet blijkt, worden verstrekt door de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft.

Afdeling 2. De verblijfsvergunning regulier

Paragraaf 1. Inburgering in het buitenland

Artikel 3.10

1. De vreemdeling die door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat is het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 3.98a van het Besluit af te leggen, overlegt een verklaring van het model dat als bijlage 19 bij deze regeling is gevoegd, dat is ingevuld en ondertekend door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige.

2. De kosten van een consult bij een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige zoals bedoeld in het eerste lid, komen voor rekening van de vreemdeling.

Artikel 3.11

1. De examenprogramma bedoeld in artikel 3.98a, derde en zesde lid, van het Besluit zijn verkrijgbaar bij alle erkende boekhandels in Nederland en via internetboekhandels.

2. De kosten van de examenprogramma bedragen 63,90 per set.

Artikel 3.12

De kosten, bedoeld in artikel 3.98b, tweede lid, van het Besluit worden voldaan door storting of overschrijving van het verschuldigde bedrag in Euro op een door de Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen bankrekening.

Artikel 3.13

De vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit die lager onderwijs in de Nederlandse taal, als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet, heeft gevolgd, overlegt:

a. een schooldiploma of getuigschrift behaald in Suriname voor 25 november 1975 waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond en een verklaring van het Centraal Bureau Burgerzaken voorzien van een apostille waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van afronding van deze school woonachtig is geweest in Suriname;

b. een door het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling afgegeven schooldiploma of getuigschrift, behaald in Suriname na 25 november 1975, waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond, dan wel een verklaring van het Examenbureau van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling waaruit dit blijkt. Het diploma, het getuigschrift of de verklaring dient te zijn voorzien van een apostille;

c. een in Nederland gehaald diploma hoger dan dat van het lager onderwijs;

d. een historisch overzicht uit het Vestigingsregister te Den Haag waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf dan wel twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland; of

e. een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf dan wel twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland.

Artikel 3.14

[Vervallen per 13-04-2004]

Artikel 3.15

[Vervallen per 13-04-2004]


Paragraaf 2. Verlening onder beperking en voorschriften

Artikel 3.16

1. Bij een beroep op artikel 3.80a, tweede lid, onder d, of artikel 3.96a, tweede lid, onder d, van het Besluit overlegt de aanvrager de beschikking, waarbij ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering is verleend, die niet ouder is dan 3 jaar.

2. Bij een beroep op artikel 3.80a, derde lid, of artikel 3.96a, derde lid, van het Besluit overlegt de aanvrager het advies, bedoeld in artikel 2.8 van het Besluit inburgering, dat niet ouder is dan zes maanden.

Artikel 3.17

1. De beperkingen, bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, van het Besluit, omvatten de beperkingen, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a en b, van het Besluit, slechts voorzover op het verblijfsdocument de aantekening is geplaatst 'arbeid niet toegestaan'.

[2.] Indien de verblijfsvergunning onder de beperking als bedoeld artikel 3.4, eerste lid, onder r, van het Besluit met toepassing van artikel 3.46, derde lid, van het Besluit is verleend, zal een beroep op de publieke middelen geen gevolgen hebben als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid van het Besluit.

Artikel 3.17a

Als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Besluit, worden aangewezen de beperkingen verband houdende met:

a. verblijf als meerderjarige ex-bama;

b. afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet;

c. voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet;

d. verblijf op grond van artikel 8 EVRM.

Artikel 3.18

Als de landen, bedoeld in de artikelen 3.21, 3.23, vierde lid, onder c, 3.31, tweede lid, onder d, en 3.79, tweede lid, van het Besluit, zijn aangewezen:

a. de staten die partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

b. de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en

c. Australiл, Canada, Israлl, Japan, Monaco, Nieuw Zeeland, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika, en Zwitserland.

Artikel 3.18a

Als onderwijsinstelling die voltijds hoger onderwijs verzorgt als bedoeld in artikel 3.41, eerste lid, onder a, van het Besluit wordt aangewezen een instelling die een convenant met de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft gesloten en die:

a. de ˜Gedragscode internationaal student in het Nederlands Hoger Onderwijs heeft ondertekend en voorkomt in het openbaar register van onderwijsinstellingen die de Gedragscode hebben ondertekend;

b. opleidingen verzorgt in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, of

c. opleidingsactiviteiten faciliteert in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

Artikel 3.18b

Als onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 3.56a, eerste lid, van het Besluit wordt aangewezen:

a. een publieke onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder b, van het Besluit Uitvoering Wet arbeid Vreemdelingen die functieprofielen zoals opgenomen in het universitaire systeem van functieordenen onder de functiefamilie ˜onderzoek en onderwijs hanteren voor onderzoekers in loondienst;

b. een publieke onderzoeksinstelling die is opgenomen in de bijlage behorende bij de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek;

c. een door de Minister erkende particuliere onderzoeksinstelling.

Artikel 3.18c

1. Voor de erkenning van een onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 3.18b, onder c, kan een aanvraag worden ingediend bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

2. De aanvraag wordt ingewilligd, indien:

a. de onderzoeksinstelling is opgenomen in de Nederlandse Onderzoek Databank; of

b. de onderzoeksinstelling in het bezit is van een ten name van de instelling afgegeven S&O-verklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel q van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, welke verklaring betrekking heeft op ten minste een deel van het lopende of het vorige kalenderjaar, mits het door de instelling verrichte onderzoek naar het oordeel van Onze Minister van voldoende wetenschappelijk niveau is.

3. De erkenning, bedoeld in artikel 3.18b, onder c, geldt voor ten minste vijf jaren.

4. De publicatie van de erkenning, bedoeld in artikel 3.18b, onder c, vindt plaats op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

5. De erkenning, bedoeld in artikel 3.18b, onder c, kan worden geweigerd indien:

a. de aanvraag niet is gedaan overeenkomstig de terzake geldende procedures;

b. de aanvraag niet is gebaseerd op de wettelijke opdracht of het maatschappelijk doel van de onderzoeksinstelling en het bewijs dat zij zich met onderzoeksactiviteiten bezig houdt;

6. De erkenning, van een onderzoekinstelling, bedoeld in artikel 3.18b, onder c, kan worden ingetrokken of de verlenging van de erkenning kan worden geweigerd, indien:

a. de erkenning op frauduleuze wijze is verkregen;

b. een onderzoeksinstelling op frauduleuze of nalatige wijze een gastovereenkomst heeft gesloten; of

c. niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor erkenning.

Artikel 3.19

1. Middelen van bestaan ter hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.74, onder b, van het Besluit, zijn voldoende, indien de vreemdeling in Nederland wil verblijven voor een doel dat verband houdt met:

a. het volgen van studie;

b. de voorbereiding op studie, of

c. uitwisseling tussen Nederland en Australiл, Canada of Nieuw-Zeeland.

2. Indien een in Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon het verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, financiert, zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aangevuld met het bedrag, bedoeld in artikel 3.74, onder a, van het Besluit, voor de categorie waartoe de persoon behoort die het verblijf financiert.

3. Middelen van bestaan ter hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.74, onder a, van het Besluit, voor de categorie waartoe de persoon behoort die het verblijf financiert, aangevuld met het bedrag bedoeld in artikel 3.74, onder a, van het Besluit, voor de categorie waartoe de vreemdeling behoort, zijn voldoende, indien de vreemdeling in Nederland wil verblijven voor een doel dat verband houdt met:

a. familiebezoek;

b. verblijf als au pair, of

c. het ondergaan van medische behandeling.

Artikel 3.20

1. Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige.

Artikel 3.21

Het model van de garantverklaring, bedoeld in de artikelen 3.12, derde lid, 3.29, derde lid, en 3.43, tweede lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 6c van deze regeling.

Artikel 3.22

Het model van de verklaring, bedoeld in artikel 3.33, tweede lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 9 van deze regeling.

Artikel 3.23

Het model van de verklaring, bedoeld in artikel 3.43, derde lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 10 bij deze regeling.

Artikel 3.24

Het model van de garantverklaring, bedoeld in artikel 3.44, tweede lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 11 van deze regeling.

Artikel 3.25

Het model van de antecedentenverklaring, bedoeld in de artikelen 3.77, zevende lid, en 3.86, twaalfde lid, van het Besluit, is opgenomen in bijlage 12 bij deze regeling.

Artikel 3.25a

Het model van de verklaring, bedoeld in artikel 1 d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is opgenomen in bijlage 12a van deze regeling.

Paragraaf 3. Procedurele bepalingen

Artikel 3.26

De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter a aangeduide model.

Artikel 3.26a

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder y en bb, van het Besluit, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter b aangeduide model.

Artikel 3.27

[Vervallen per 13-04-2004]

Artikel 3.28

[Vervallen per 13-04-2004]

Artikel 3.29

De aanvraag tot toetsing van het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan en tot afgifte van een verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet blijkt, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter e aangeduide model.

Artikel 3.30

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter f aangeduide model.

Artikel 3.31

Een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 3.18a kan een convenant afsluiten met de Immigratie- en Naturalisatiedienst om toegelaten te worden tot een verkorte toelatingsprocedure in verband met de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het volgen van studie als bedoeld in artikel 3.41 van het Besluit.

Artikel 3.32

De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter h aangeduide model.

Artikel 3.33

Bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, verklaart de vreemdeling of de wettelijk vertegenwoordiger ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen het IND-informatiesysteem en de GBA worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben.

Artikel 3.33a

1. De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, dan wel het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, wordt ingediend bij een kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit, ingediend bij de korpschef van de politieregio waar de aangifte is gedaan.

3. In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder n en o, van het Besluit, voor studie aan de onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 3.18a, ingediend door de student door tussenkomst van de onderwijsinstelling bij het studieloket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

4. Indien de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft in een politieregio vermeld in kolom A van bijlage 18 bij deze regeling, wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, in afwijking van het eerste lid en onverminderd het tweede lid, ingediend bij het in kolom B van deze bijlage vermelde kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst indien de vreemdeling:

a. niet de nationaliteit bezit van ййn der door de Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;

b. geen gemeenschapsonderdaan is, en

c. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.

Artikel 3.33b

De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Artikel 3.33c

1. De aanvraag:

a. tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet;

b. tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, door de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van de Remigratiewet, of

c. om toetsing aan het gemeenschapsrecht,

wordt door de vreemdeling in persoon ingediend.

2. In afwijking van het eerste lid, onder a, wordt de aanvraag als bedoeld in artikel 3.33a, derde lid, van deze regeling, de aanvraag verband houdend met verblijf als kennismigrant of de aanvraag verband houdend met verblijf als onderzoeker in de zin van de richtlijn 2005/71/EG ingediend door tussenkomst van de onderwijsinstelling, onderscheidenlijk de werkgever die een verklaring als bedoeld in bijlage 12a heeft ondertekend of de onderzoeksinstelling.

3. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair wordt in afwijking van het eerste lid, onder a, ingediend door tussenkomst van het au pair bureau, indien:

a. de Minister met dat au pair bureau een daartoe strekkend convenant heeft gesloten, en

b. de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd of behoort tot een der in artikel 17 van de Wet of artikel 3.71, tweede lid, van het Besluit bedoelde categorieлn.

4. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, het volgen van studie, verblijf in het kader van uitwisseling of verblijf op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit in het kader van de pilot religieus verblijf, wordt in afwijking van het eerste lid, onder a, ingediend door tussenkomst van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie, indien:

a. de Minister aan de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie toestemming heeft verleend voor deelname aan de pilot religieus verblijf, en

b. de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd of behoort tot een der in artikel 17 van de Wet of artikel 3.71, tweede lid, van het Besluit bedoelde categorieлn.

Artikel 3.33d

[Vervallen per 22-09-2007]

Artikel 3.34

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling die in het bezit is van een mvv, geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van 188 verschuldigd.

2. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling die niet in het bezit is van een mvv geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van 331 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling die:

a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid onder e, f, g, h, i, j, k, l, n, o, p, of q, van het Besluit, een bedrag van 433 verschuldigd is;

b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a of d, van het Besluit, een bedrag van 830 verschuldigd is;

c. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van 188 is verschuldigd;

d. ter zake van de afdoening van de gelijktijdig met de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, die daarvoor een bedrag van 830 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van 188 is verschuldigd;

e. ter zake van de afdoening van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ten behoeve een in Nederland geboren kind uit ййn ouder die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, 20, 28 of 33 van de Wet, een bedrag van 188 verschuldigd is.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e, van het Besluit, een bedrag van 41 verschuldigd.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet in het kader van het verrichten van arbeid in loondienst, het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, verblijf als stagiair of practicant, verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG, verblijf als onbezoldigde wetenschappelijk onderzoeker of verblijf als onbezoldigde gastdocent, een bedrag van 41 verschuldigd.

5. In afwijking van het eerste en tweede lid is het gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het vierde lid, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet een bedrag van 41 verschuldigd.

Artikel 3.34a

1. In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling een bedrag van 41 verschuldigd die:

a. in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet;

b. de nationaliteit van Australiл, Canada dan wel Nieuw-Zeeland bezit en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, doet voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder q, van het Besluit, in het kader van het Working Holiday Scheme of het Working Holiday Programme;

c. de nationaliteit van Canada bezit en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, doet voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder l, van het Besluit, in het kader van het Young Workers Exchange Programme.

2. In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling een bedrag van 60 verschuldigd die:

a. werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet doet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit;

b. werkzaamheden als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het op 7 juni 2007 te -Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25) verricht en een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet doet, voor het verblijfsdoel ˜verblijf in het kader van zetelovereenkomst op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit;

c. met het oog op het verrichten van de in de voorlaatste alinea van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228) een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet doet voor het verblijfsdoel ˜verblijf in het kader van zetelovereenkomst op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit.

Artikel 3.34b

1. In afwijking van de artikelen 3.34 en 3.34a is de vreemdeling geen leges verschuldigd indien hij:

a. in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m of s, van het Besluit;

b. als minderjarig kind een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, bij een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning dan wel verblijf geniet als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit;

c. blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel, verband houdend met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Besluit, dan wel voor een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit;

d. verblijf heeft als tijdelijk beschermde op grond van Richtlijn 2001/55/EG van 20 juli 2001 en die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e of f, van het Besluit;

e. vууr 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Vreemdelingenwet heeft ingediend en in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 rechtstreeks bij de Minister een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, anders dan met het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter a aangeduide model;

f. als gezinslid van de houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet, gelijktijdig met de hoofdpersoon is ingereisd dan wel binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon deze verblijfsvergunning is verleend, is nagereisd, en niet dezelfde nationaliteit heeft als de hoofdpersoon, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met gezinshereniging indient;

g. een aanvraag indient in het kader van verblijf als gezinslid van een militair verbonden aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier (Joint Force Command-headquarters) onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris;

h. in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinsvorming bij een houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet, en de feitelijke gezinsvorming heeft plaatsgehad op of voor 13 december 2006;

i. een aanvraag indient in het geval, bedoeld in artikel 3.101, tweede lid, van het Besluit;

j. een aanvraag indient in het kader van dreigend eergerelateerd geweld onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris;

k. een aanvraag indient in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris;

l. een aanvraag indient in het kader van huiselijk geweld, onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris;

m. als minderjarig kind een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, bij een vreemdeling die, in het kader van dreigend eergerelateerd geweld, verblijf als slachtoffer van mensenhandel of huiselijk geweld, een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning dan wel aan wie in dat kader een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris.

2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister in overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken bepalen dat de vastgestelde leges niet zijn verschuldigd in het belang van de internationale betrekkingen.

Artikel 3.34c

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van 331 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling indien hij:

a. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e, f, g, h, i, j, k, l, n, o , p, of q, van het Besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van 433 is verschuldigd;

b. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a of d, van het Besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van 830 is verschuldigd;

c. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van de hoofdpersoon tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, voor verblijf bij die hoofdpersoon, een bedrag van 188 is verschuldigd;

d. ter zake van de afdoening van een gelijktijdig met de aanvraag van een vreemdeling tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, die daarvoor 830 is verschuldigd, ingediende aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van 188 is verschuldigd.

2. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling een bedrag van 60 verschuldigd die:

a. werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet doet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit;

b. werkzaamheden als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het op 7 juni 2007 te -Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25) verricht en een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet doet, voor het verblijfsdoel ˜verblijf in het kader van zetelovereenkomst op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit;

c. met het oog op het verrichten van de in de voorlaatste alinea van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228) een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet doet voor het verblijfsdoel ˜verblijf in het kader van zetelovereenkomst op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit.

3. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit en aan wie het verrichten van arbeid in loondienst is toegestaan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op basis waarvan het verrichten van arbeid is toegestaan een bedrag van 41 verschuldigd.

4. In afwijking van het eerste lid is het gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het derde lid, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet een bedrag van 41 verschuldigd.

Artikel 3.34d

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van 288 verschuldigd met uitzondering van de vreemdeling die:

a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder n, van het Besluit, een bedrag van 52 verschuldigd is;

b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder de beperking ˜(verruimde) gezinshereniging bij ouder(s), een bedrag van 52 verschuldigd.

c. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder j, van het Besluit, een bedrag van 60 verschuldigd is, indien hij werknemer is op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat.

d. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor het verblijfsdoel ˜verblijf in het kader van zetelovereenkomst op grond vanartikel 3.4, derde lid, van het Besluit, een bedrag van 60 verschuldigd is, indien hij een persoon is op wie artikel 40, eerste lid, van het op 7 juni 2007 te -Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25) betrekking heeft met het oog op het verrichten van de daarbedoelde werkzaamheden;

e. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor het verblijfsdoel ˜verblijf in het kader van zetelovereenkomst op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Besluit, een bedrag van 60 verschuldigd is, indien hij een persoon als bedoeld in de voorlaatste alinea van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228), met het oog op het verrichten van de in die alinea bedoelde werkzaamheden.

2. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit en aan wie het verrichten van arbeid is toegestaan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van 41 verschuldigd.

3. In afwijking van het eerste lid is het toegelaten gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het tweede lid, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van 41 verschuldigd.

Artikel 3.34e

In afwijking van artikel 3.34d is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, indien:

a. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.34c, eerste lid, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

b. deze aanvraag gelijktijdig is ontvangen met een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.34g, tenzij deze aanvragen zijn ontvangen een jaar of langer voordat de geldigheidsduur van de vergunning afloopt;

c. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m of s, van het Besluit;

d. het minderjarige kind van de vreemdeling, die verblijf heeft op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit, een aanvraag indient tot het verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit;

e. de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend op grond van een schriftelijke verklaring van de Minister als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit en die in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning;

f. aan de vreemdeling een verblijfsvergunning is verleend in het kader van verblijf als gezinslid van een militair verbonden aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier (Joint Force Command-headquarters) onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris;

g. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning die is verleend in het kader van dreigend eergerelateerd geweld onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris;

h. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning die, in het kader van verblijf als slachtoffer van mensenhandel, is verleend onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris;

i. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning die, het kader van huiselijk geweld is verleend onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris;

j. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel van 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging voor verblijf bij een vreemdeling aan wie in het kader van dreigend eergerelateerd geweld, verblijf als slachtoffer mensenhandel of huiselijk geweld, een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking ˜conform beschikking Staatssecretaris.

Artikel 3.34f

1. In afwijking van artikel 3.34 is de vreemdeling geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien hij om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

2. In aanvulling op het eerste lid is de vreemdeling evenmin leges verschuldigd ter zake van ten behoeve van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien hij ontheven is van de legesverplichting voor de behandeling van de mvv-aanvraag, voorafgaande aan de ingediende aanvraag.

3. In afwijking van artikel 3.34c onder b is de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, geen leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

4. In afwijking van artikel 3.34d is de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, welke is verleend is voor het verblijfsdoel ˜uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM, geen leges verschuldigd voor het afdoen van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning, indien deze vreemdeling om ontheffing van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en daarbij aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.

Artikel 3.34g

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, is de vreemdeling een bedrag van 401 verschuldigd.

2. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet en in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van 41 verschuldigd.

3. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit en aan wie het verrichten van arbeid is toegestaan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van 41 verschuldigd.

4. In afwijking van het eerste lid het toegelaten gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het derde lid, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van 41 verschuldigd.

5. Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, tweede lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b en e, van de Wet blijkt, is de vreemdeling een bedrag van 41 verschuldigd.

Artikel 3.34h

1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument, is de vreemdeling een bedrag van 41 verschuldigd.

2. Onverminderd artikel 3.34, vierde en vijfde lid, artikel 3.34c, derde en vierde lid, artikel 3.34d, tweede en derde lid en artikel 3.34g, derde en vierde lid, is de vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet, een bedrag van 41 verschuldigd.

Artikel 3.34i

1. De leges, bedoeld in de artikelen 3.34, 3.34a, 3.34c, 3.34g, tweede lid, en 3.34h, worden door de vreemdeling in persoon aan het IND-loket voldaan.

2. In afwijking van het eerste lid worden de leges terzake van de afdoening van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.33a, derde lid, van deze regeling of artikel 3.59a van het Besluit door tussenkomst van de onderwijsinstelling, onderscheidenlijk de werkgever die een verklaring als bedoeld in bijlage 12a heeft ondertekend, voldaan per automatische incasso.

3. De leges, bedoeld in de artikelen 3.34d en 3.34g, eerste, derde, vierde en vijfde lid, worden door de vreemdeling door middel van een in opdracht van de IND toegezonden acceptgiro voldaan.

Artikel 3.34j

1. Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, eerste lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a en b, van de Wet blijkt, is de vreemdeling een bedrag van 100 verschuldigd.

2. Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, eerste lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet blijkt, is de vreemdeling een bedrag van 41 verschuldigd.

3. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling een bedrag van 41 verschuldigd ter zake van de afgifte van een vervangend document:

a. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet blijkt, voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is en de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige;

b. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b, van de Wet blijkt voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is en de vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige;

c. waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a, b of l, van de Wet blijkt voor zover de vreemdeling van Turkse nationaliteit is en het verrichten van arbeid is toegestaan;

d. waaruit het rechtmatig verblijf bedoeld in artikel 8, onder a, b of l, van de Wet blijkt, voor zover de vreemdeling het gezinslid is van een vreemdeling als bedoeld in de onderdeel c.

Artikel 3.34k

1. Ter zake van de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a of b, van de Wet blijkt, aan de minderjarige vreemdeling en voor de eerste keer een zelfstandig verblijfsdocument aanvraagt, is de vreemdeling een bedrag van 100 verschuldigd.

2. Ter zake van de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet blijkt, is de minderjarige vreemdeling een bedrag van 41 verschuldigd.

3. In afwijking van het eerste lid is de minderjarige vreemdeling die het gezinslid is van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel c van artikel 3.34j een bedrag van 41 verschuldigd.

Afdeling 3. De verblijfsvergunning asiel

Paragraaf 1. Inhoudelijke bepalingen

Artikel 3.35

1. De beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b, van de Wet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet vindt plaats op individuele basis en houdt onder meer rekening met:

a. alle relevante feiten in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake de aanvraag wordt genomen met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast;

b. de door de vreemdeling afgelegde verklaring en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de vreemdeling is blootgesteld, dan wel blootgesteld zou kunnen worden aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet;

c. de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, overeenkomen met vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet;

d. de vraag of zijn activiteiten, sedert hij zijn land heeft verlaten, uitsluitend ten doel hadden de nodige voorwaarden te scheppen om een aanvraag te kunnen indienen, teneinde na te gaan of de vreemdeling, in geval van terugkeer naar dat land, door die activiteiten zal worden blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet;

e. de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn staatsburgerschap kan beroepen.

2. Het feit dat de vreemdeling in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, of dat hij hiermee rechtstreeks is bedreigd, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de vreemdeling voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag gegrond is en het risico om te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet reлel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet zich niet opnieuw zullen voordoen.

3. Indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, worden deze verklaringen geloofwaardig geacht en wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a. de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;

b. alle relevante gegevens, als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid van het Besluit, waarover de vreemdeling beschikt, zijn overgelegd, of er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van relevante gegevens;

c. de verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag;

d. de vreemdeling heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en

e. vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.

Artikel 3.36

1. Daden van vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag moeten:

a. zo ernstig van aard zijn of zo vaak voorkomen dat zij een ernstige schending vormen van de grondrechten van de mens, met name de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het EVRM; of

b. een samenstel zijn van verschillende maatregelen, waaronder mensenrechtenschendingen, die voldoende ernstig zijn om iemand op een soortgelijke wijze te treffen als omschreven onder a.

2. Daden van vervolging in de zin van het eerste lid kunnen onder meer de vorm aannemen van:

a. daden van lichamelijk of geestelijk geweld, inclusief seksueel geweld;

b. wettelijke, administratieve, politiлle of gerechtelijke maatregelen die op zichzelf discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd;

c. onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;

d. ontneming van de toegang tot rechtsmiddelen, waardoor een onevenredig zware of discriminerende straf wordt opgelegd;

e. vervolging of bestraffing wegens de weigering militaire dienst te vervullen tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen;

f. daden van genderspecifieke of kindspecifieke aard.

Artikel 3.37

1. Bij de beoordeling van de gronden van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag wordt rekening gehouden met de volgende elementen:

a. het begrip В«rasВ» omvat met name de aspecten huidskleur, afkomst of het behoren tot een bepaalde etnische groep;

b. het begrip В«godsdienstВ» omvat met name theпstische, niet-theпstische en atheпstische geloofsovertuigingen, het deelnemen aan of het zich onthouden van formele erediensten in de particuliere of openbare sfeer, hetzij alleen of in gemeenschap met anderen, andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald;

c. het begrip В«nationaliteitВ» is niet beperkt tot staatsburgerschap of het ontbreken daarvan, maar omvat met name ook het behoren tot een groep die wordt bepaald door haar culturele, etnische of linguпstische identiteit, door een gemeenschappelijke geografische of politieke oorsprong of door verwantschap met de bevolking van een andere staat;

d. een groep wordt geacht een specifieke sociale groep te vormen als met name:

1В°. leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geлist dat zij dit opgeven, en

2В°. de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd;

e. het begrip В«politieke overtuigingВ» houdt met name in dat de vreemdeling een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 3.37a genoemde actoren en hun beleid of methoden, ongeacht of de vreemdeling zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden.

2. Bij de beoordeling of de vrees van de vreemdeling voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag gegrond is, doet het niet terzake of de vreemdeling in werkelijkheid de raciale, godsdienstige, nationale, sociale of politieke kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging indien deze kenmerken hem door de actor van de vervolging worden toegeschreven.

Artikel 3.37a

Actoren van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel van folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet kunnen onder meer zijn:

a. de staat;

b. partijen of organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen;

c. niet-overheidsactoren, indien aannemelijk is gemaakt dat de actoren als bedoeld onder a en b, inclusief internationale organisaties, geen bescherming als bedoeld in artikel 3.37c kunnen of willen bieden tegen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel tegen folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet.

Artikel 3.37b

1. Een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reлel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet kan gegrond zijn op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de vreemdeling het land van herkomst heeft verlaten.

2. Een gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reлel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet kan gegrond zijn op activiteiten van de vreemdeling sedert hij het land van herkomst heeft verlaten, met name wanneer wordt vastgesteld dat de betrokken activiteiten de uitdrukking en de voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing.

Artikel 3.37c

1. Bescherming tegen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel tegen folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet kan worden geboden door:

a. de staat,

b. partijen of organisaties, inclusief internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen.

2. In het algemeen wordt bescherming geboden wanneer de actoren als bedoeld in het eerste lid redelijke maatregelen treffen tot voorkoming van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel van folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, onder andere door de instelling van een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet vormen, en wanneer de vreemdeling toegang tot een dergelijke bescherming heeft.

Artikel 3.37d

1. Bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Wet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet geldt dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien er in een deel van het land van herkomst geen gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en geen reлel risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet bestaat en van de vreemdeling redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij in dat deel van het land verblijft.

2. Bij de beoordeling of een deel van het land van herkomst aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet, wordt rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling op het tijdstip waarop een beslissing inzake de aanvraag wordt genomen.

3. Het eerste lid kan van toepassing zijn ondanks het bestaan van technische belemmeringen om terug te keren naar het land van herkomst.

Artikel 3.37e

1. Bij de beoordeling of sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 3.105c, eerste lid, van het Besluit, omdat de omstandigheden die de rechtsgrond voor verlening van de desbetreffende verblijfsvergunning vormden hebben opgehouden te bestaan, geldt dat de wijziging van de omstandigheden een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter dient te hebben om de gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag weg te nemen.

2. Bij de beoordeling of sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 3.105f, eerste lid, van het Besluit, omdat de omstandigheden die de rechtsgrond voor verlening van de desbetreffende verblijfsvergunning vormden hebben opgehouden te bestaan, geldt dat de wijziging van de omstandigheden een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter dient te hebben om het reлle risico op folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet weg te nemen.

Paragraaf 2. Procedurele bepalingen

Artikel 3.38

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter i aangeduide model.

Artikel 3.39

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met j-1 aangeduide model.

Artikel 3.40

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Wet, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met j-1 aangeduide model.

Artikel 3.41

Bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet, verklaart de vreemdeling of de wettelijk vertegenwoordiger ermee bekend te zijn dat de verblijfsrechtelijke gegevens via de koppelingen tussen het IND-informatiesysteem en de GBA worden doorgegeven aan instanties die deze gegevens voor de beoordeling van voorzieningen nodig hebben.

Artikel 3.42

1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet, wordt ingediend in het Aanmeldcentrum te Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar.

2. In afwijking van het eerste lid, wordt de eerste aanvraag ingediend in het Aanmeldcentrum Den Bosch, indien de vreemdeling stelt minderjarig te zijn en niet begeleid wordt door een ouder of wettelijke vertegenwoordiger.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid, wordt de aanvraag ingediend op het Aanmeldcentrum op de Luchthaven Schiphol, indien de vreemdeling de toegang is geweigerd.

Artikel 3.42a

1. De vreemdeling die niet de toegang is geweigerd geeft in persoon bij de Aanmeldunit van de Vreemdelingenpolitie te kennen dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van de Wet wil indienen.

2. In afwijking van het eerste lid, geeft de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn en niet begeleid wordt door een ouder of wettelijk vertegenwoordiger in persoon in het Aanmeldcentrum op de Luchthaven Schiphol te kennen de aanvraag te willen indienen.

Artikel 3.43

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 33 van de Wet, wordt ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Artikel 3.43a

Aan de vreemdeling die te kennen geeft de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, in te willen dienen wordt een brochure uitgereikt waarin hij, in een taal waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij die begrijpt, wordt ingelicht over:

a. de te volgen procedure;

b. zijn rechten en verplichtingen tijdens de procedure;

c. de gevolgen die kunnen ontstaan indien hij zijn verplichtingen niet nakomt of niet met de autoriteiten samenwerkt;

d. de termijnen die gelden binnen de procedure;

e. de wijze waarop hij kan voldoen aan zijn verplichting tot het indienen van de gegevens als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid van het Besluit.

Artikel 3.44

1. De in artikel 3.112, tweede lid, van het Besluit bedoelde vragenlijst bevat in ieder geval vragen omtrent de personalia van de vreemdeling, zijn geboorteplaats en geboortedatum, zijn nationaliteit en etnische afkomst, de datum van zijn vertrek uit het land van herkomst, de datum van zijn aankomst in Nederland, eventueel verblijf in derde landen, en het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten.

2. Indien de beantwoording van de vastgestelde vragen onvoldoende duidelijkheid verschaft kunnen aanvullende vragen worden gesteld.

Artikel 3.45

De gegevens, bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van het Besluit, bestaan uit de verklaringen van de vreemdeling en alle in zijn bezit zijnde documentatie over zijn achtergrond en die van relevante familieleden, zijn leeftijd, identiteit, nationaliteit(en), land(en) en plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielaanvragen, reisroutes, identiteits- en reisdocumenten en de redenen waarom hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet indient.

Artikel 3.46

De in artikel 3.122 van het Besluit bedoelde informatie wordt verschaft door het verzenden dan wel uitreiken van een brochure aan de vreemdeling tegelijk met, dan wel zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beschikking waarin de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet wordt ingewilligd.

Artikel 3.47

Indien de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet, wordt ingetrokken, wordt daarvan een aantekening gemaakt in het dossier van de vreemdeling.

Artikel 3.48

1. Bij een beroep op artikel 3.107a, tweede lid, onder d, van het Besluit overlegt de aanvrager de beschikking, waarbij ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering is verleend, die niet ouder is dan drie jaar.

2. Bij een beroep op artikel 3.107a, derde lid, van het Besluit overlegt de aanvrager het advies, bedoeld in artikel 2.8 van het Besluit inburgering, dat niet ouder is dan zes maanden.

Artikel 3.49

1. De in artikel 3.109, eerste lid, van het Besluit bedoelde termijn is niet van toepassing indien de aanvraag wordt ingediend in het Aanmeldcentrum op de Luchthaven Schiphol.

2. In afwijking van het tweede lid van artikel 3.113 van het Besluit kan een nader gehoor in het Aanmeldcentrum op de Luchthaven Schiphol achterwege blijven indien in verband met relevante individuele aspecten moet worden aangenomen dat niet op zorgvuldige wijze in het Aanmeldcentrum tot een zorgvuldige beslissing kan worden gekomen.

Adres:
Hogehilweg 19
1101 CB Amsterdam
The Netherlands
Tel:
+31 (0) 203 697 652
Fax:
+31 (0) 453 700 324
Top